Terug naar overzicht

2014-16: Vrouwvijandigheid bij zedendelinquenten

Doelgroep

Zedendelinquenten die in behandeling zijn in de forensische psychiatrische setting (klinisch).

Meetbaar maken van vrouwvijandigheid onder zedendelinquenten

In de precall over het onderscheiden van zedendelinquenten (Call 2013-7) zijn een aantal aandachtsgebieden naar voren gekomen waarbij meer gericht onderzoek nodig was om de heterogene groep van seksuele delinquenten nader te onderzoeken en waar mogelijk te specificeren. Dit project was daar een direct resultaat van en richtte zich op de cognitieve vervorming omtrent vrouwvijandigheid bij zedendelinquenten. 

Verkrachters en ontuchtplegers kunnen negatieve en vijandige opvattingen over vrouwen koesteren. Deze vrouwvijandigheid is te beschouwen als een specifieke categorie cognitieve vervormingen gebaseerd op de onderliggende impliciete theorie van ‘vrouwen als onbegrijpelijke en onbetrouwbare wezens’. Mannen met duidelijk vrouwvijandige denkbeelden hebben een grotere kans om ooit te vervallen in seksuele agressie. Vrouwvijandige denkbeelden komen bovendien vaker voor bij recidiverende zedendelinquenten dan bij ‘first offenders’. Omdat vrouwvijandigheid als cognitieve vervorming/attitude beschouwd kan worden, werd het wellicht ook mogelijk geacht om vrouwvijandigheid vast te stellen met behulp van een van de impliciete taken die zijn ontworpen voor het meten van attitudes, bijvoorbeeld de Implicit Association Task (IAT), Affect Misattribution Procedure (AMP) of Affective Priming (AP).

De uitdaging van dit onderzoek bestond in het vinden van de meest kernachtige typerende associaties die ten grondslag liggen aan vrouwvijandigheid. De sterkte van deze associaties zou dan gebruikt kunnen worden om vrouwvijandigheid te meten en in kaart te brengen.

Toepassing en effect

Verkrachters in tbs-behandeling die in dit onderzoek tot de primaire doelgroep behoorden, blijken echter niet gekenmerkt door een hoge mate aan klassiek negatieve vrouwvijandigheid. Onverwacht toont deze groep verkrachters een lagere vrouw-misleidende associatie dan de controlegroep. Wel is er sprake van opvallend meer “positief” seksisme. Impliciete en expliciete maten meten verschillende maar aanvullende informatie, waarbij vooral de Implicit Association Task (IAT) een waardevolle toevoeging lijkt aan expliciete instrumenten. De precieze betekenis en consequenties van het duidelijk aanwezige “positieve” seksisme in deze groep, verdient verdere aandacht.

Uitvoerende partij

De Forensische Zorgspecialisten, Universiteit van Amsterdam, Radboud Universiteit en de Pompestichting.

Eindproduct