2019-102: Prevalentie en effectieve behandeling van NAH in de forensische populatie
Doelgroep
Behandelaren in forensische zorginstellingen die werken met niet-aangeboren hersenletsel en functiestoornissen in de forensische populatie.
Prevalentie en rol van niet-aangeboren hersenletsel in behandeling
De prevalentie van niet-aangeboren herstenletsel (NAH) in de forensische populatie in Nederland is onbekend. Huidige prevalentiecijfers zijn gebaseerd op internationaal onderzoek en variëren tussen 30% en 88%. Gedetineerden met NAH hebben een verhoogd risico op psychiatrische stoornissen en agressie vergeleken met gevangenen zonder NAH. De Nederlandse recidivecijfers blijven, ondanks de daling van de afgelopen 10 jaar, hoog met 47% voor ex-gedetineerden. Een reden hiervoor kan zijn dat de huidige forensische behandelingen vanuit een psychiatrisch perspectief worden aangeboden, waarbij weinig rekening wordt gehouden met de aanwezigheid en gevolgen van NAH.
Gegeven de internationale prevalentiecijfers is het aannemelijk dat een substantieel deel van de forensische populatie in Nederland hersenletsel heeft. De gevolgen van NAH kunnen worden onderverdeeld in psychiatrische stoornissen, gedragsproblemenen, persoonlijkheidsveranderingen en cognitieve stoornissen. Voor NAH zijn met name de cognitieve stoornissen uniek en deze vragen een andere aanpak in de behandeling. Cognitieve stoornissen zijn ook geassocieerd met antisociaal gedrag en vroegtijdig stoppen met behandeling binnen de forensische populatie.
Bij behandeling kan ook onderscheid gemaakt worden tussen een directe relatie tussen herstenletsel en gedrag (bijv. antisociaal gedrag door schade aan prefontale cortex) en een indirecte relatie (bijv. ontremd gedrag door ernstige planningsstoornissen). Om passend te kunnen behandelen is het belangrijk rekening te houden deze punten en de leerbaarheid en responsiviteit daarop af te stemmen. Tot op heden zijn er geen Nederlandse studies die NAH-cognitieve stoornissen-psychiatrische stoornissen gebruiken in relatie tot (advies in) behandelresponsiviteit. Echter, voor leerstijl en behandel-responsiviteit zijn cognitieve stoornissen, de (neuro-)psychiatrische stoornissen, ernst en locatie van herstenletsel van groot belang.
Doel van dit project is om meer inzicht te krijgen in de prevalentie en de rol van NAH in behandelingen binnen de forensische populatie, teneinde een screeningsinstrument en handreiking te ontwikkelen.
Uitvoerende partij
Vrije Universiteit (sectie Klinische Neuropsychologie) in samenwerking met Altecht (Neuropsychiatrie), GGD Amsterdam, de Waag en Fivoor.
Resultaten
Het huidige onderzoek was drieledig: 1) Literatuuroverzicht van de effectiviteit van interventies gericht op het verminderen van gevolgen van NAH in forensische populaties en van risicofactoren voor NAH en behandelmogelijkheden, 2) Inzicht verkrijgen in de huidige kennis, en beperkingen daarin, over NAH bij behandelaars en hoe de behandeling wordt aangepast bij (een vermoeden van) NAH en 3) Uitvoeren van validatieonderzoek naar de sensitiviteit van een NAH-screener. Voor doel 1 zijn twee reviews uitgevoerd, waaruit een hogere prevalentie van NAH in de forensische dan in de algemene populatie bleek, 50% versus 12%. Om inzicht in NAH-gerelateerde beperkingen te vergroten bleek psycho-educatie zinvol. Daarbij was er matig bewijs voor verbeteringen in cognitie en gedrag middels interventies die sociale vaardigheden verbeterden en cognitieve vervormingen verminderden. De uitkomsten suggereren dat NAH een risicofactor is voor recidive, maar ook de behandeleffectiviteit kan belemmeren in termen van responsiviteit. Voor doel 2 waren de bevindingen van het veldonderzoek onder behandelaars en patiënten grotendeels in lijn met doel 1. Het screenen op (gevolgen van) NAH is geen standaard onderdeel van het zorgtraject: slechts de helft van de behandelaars gaf aan wel eens een neuropsychologische test te hebben gebruikt en rekening te hebben gehouden met de klinische implicaties. Voor een deel lijkt de kennis en kunde op het gebied van NAH dan ook nog onvoldoende om NAH tijdig en adequaat te herkennen, evenals om er de behandeling op te kunnen aanpassen. Cliënten rapporteerden dat er in eerdere behandelingen onvoldoende aandacht was voor NAH, maar dat dit in de huidige behandeling beter was. De in huidig onderzoek ontwikkelde handreiking had een duidelijke meerwaarde voor de behandelaars. Zij werden bewust gemaakt op, en kregen (blijvend) aandacht voor, NAH. De handvatten omtrent hoe in de behandeling om te gaan met de gevolgen van NAH werden als zeer waardevol ervaren. Voor doel 3 bleek uit het validatieonderzoek naar de positieve uitslagen dat de screener in de huidige vorm geen valide methode is om adequaat (een vermoeden van) NAH in kaart te brengen. Een positieve uitslag, dus (vermoeden van) NAH, werd niet bevestigd middels objectivering op neuropsychologisch onderzoek of MRI. Mogelijke verklaringen, waaronder een beperkte steekproef, worden in het betreffende hoofdstuk besproken. Wel kan de screener aanleiding geven tot verder onderzoek bij de cliënt en zorgt het voor bewustwording omtrent NAH.
Eindproduct
- Eindrapport Prevalentie en effectieve behandeling van NAH in de forensische populatie
- NAH handreiking
- KAP-NAH screener
- KAP-NAH instructies