2018-84: Handreiking indicatiestelling forensische zorg voor LVB
Doelgroep
Indicatiestellers forensische zorg, pro-Justitia rapporteurs, de plaatsers en de zorgaanbieders en eventueel zorgaanbieders in het kader van wonen en verblijf na afloop van de behandeling.
Juiste indicatiestelling
In het huidige denken over een (licht) verstandelijke beperking maakt naast IQ en cognitief functioneren het adaptieve en sociaal-emotionele functioneren een belangrijk deel uit van de definitie van een LVB. Ook de (behandel) context speelt een belangrijke rol: de mate waarin mensen met een LVB goed functioneren hangt mede af van hoe deze context aansluit en past bij de kenmerken en behoeften van deze mensen. In de praktijk wordt de ‘diagnose’ LVB nog al te vaak gebaseerd op alleen de uitkomst van een IQ-test. De adaptieve vaardigheden worden vaak niet gemeten met een gestandaardiseerde vragenlijst, terwijl dit voorwaarde is voor een classificatie.
Toewijzing naar een instelling of zorgaanbieder die geschikt is (voor de behandeling van mensen met een LVB) gebeurt op basis van indicatiestelling. Een juiste indicatiestelling zorgt ervoor dat de cliënt wordt opgenomen in een setting die past bij de kenmerken en behoeften van mensen met een LVB en met de benodigde begeleidingsintensiteit en beveilingsniveau vanwege het risico op recivide. Wanneer de indicatiestelling niet correct en/of volledig is neemt de kans op foutieve plaatsing toe. Dit met als gevolg dat er een mismatch ontstaat tussen enerzijds de setting van de zorgaanbieder en anderzijds het niveau van cognitief, adaptief en sociaal-emotioneel functioneren en de ondersteuningsbehoefte van de cliënt. Dit kan tot gevolg hebben dat de behandeling niet (voldoende) effectief blijkt en de kans op recidive wordt vergroot.
Diagnostiek en indicatiestelling voor forensische zorg vinden plaats in verschillende fasen van de strafrechtketen door verschillende instanties. In elke fase van de keten kunnen zich problemen voordoen waardoor de cliënt uiteindelijk niet past in de setting waarin hij is geplaatst. Het doel van dit project is om deze problemen in kaart te brengen en op basis hiervan een handreiking te schrijven voor indicatiestellers forensische zorg voor het herkennen en bepalen van de (aard van de) LVB problematiek. Daarnaast wordt een handleiding ontwikkeld waarin is beschreven hoe de keten kan worden doorlopen en op basis van welke uitkomsten van diagnostisch onderzoek moet worden geindiceerd voor welke zorgvorm (zorgintensiteit & beveiligingsniveau).
Uitvoerende partij
Trajectum i.s.m. NIFP, Dienst Indviduele Zaken, Wier (Fivoor), De Rooyse Wissel, Roosenburg (Fivoor), Radboud Universiteit te Nijmegen, gevangeniswezen en de drie reclasseringsorganisaties (3RO).
Resultaten
In dit onderzoek zijn factoren onderzocht die een rol spelen bij het slagen of mislukken van behandelingen van cliënten met een LVB. Aan de hand van een enquête onder behandelaren binnen de GGZ en de VGZ zijn er een aantal factoren naar voren gekomen die kunnen maken dat de behandeling van cliënten met LVB vastloopt. Daarna zijn verdiepende interviews afgenomen bij een aantal behandelaren en hun cliënten. Ook zijn de Pro Justitia-rapportages van deze cliënten geanalyseerd.
In het laatste hoofdstuk van dit rapport zijn een aantal suggesties gegeven voor domeinen die de PJ-rapporteur kan onderzoeken om tot een advies voor plaatsing en behandeling te komen van onderzochten met een LVB. Het onderzoek op de verschillende domeinen zou moeten leiden tot een keuze voor de dominante grondslag: verwijzen naar de forensische GGZ of naar de VGZ, waarbij wordt ingegaan op de noodzakelijke zorgintensiteit, het benodigde beveiligingsniveau en de waarschijnlijke nodige vervolgzorg na een forensische traject.